Heiligen der Lage Landen: de H. Irmgard van Zutphen

Bron: District België - Nederland

Door Broeder René-Maria (verschenen in 'De Monstrans' september 2024

De H. Irmgard van Zutphen (feest 4 sept., + rond 1085) 

De H. Irmgard van Zutphen (ook soms van Suchtelen, van Aspel of van Keulen genoemd) leefde in de 11de eeuw. In haar levensbeschrijving wordt zij een dochter van de graaf van Zutphen genoemd en keizer Hendrik III is haar neef. Volgens Kronenburg die hierin Norrenberg volgt is ze één van de kinderen van Diederik I van het huis Luxemburg die via zijn vrouw, een dochter van Ruotger, vele bezittingen in Gelderland heeft. Ze is een andere dan de later levende gravin Ermgard van Zutphen (+1138). Haar vita uit de veertiende eeuw, later ook in de landstaal weergegeven in een Keuls devotieboekje uit 1523 is volgens De Ram niet erg betrouwbaar, maar het is toch de bron met de meeste informatie over haar leven.

Irmgard leeft na de dood van haar vader Diederik I in de burcht Aspel. Ze verblijft niet meer aan het hof, maar wil meer teruggetrokken en voor Jezus leven. Zij gaat iedere dag naar de H. Mis in de kerk van Rees, ondanks sneeuw of regen. De legende vertelt dat langs het pad waarop zij gaat zelfs in de winter het gras nog groen is. In 1040 laat zij de kerk van Rees herbouwen, opdat haar goddelijke Bruidegom niet moet wonen in een heiligdom dat al te nietig en arm is. Ook borduurt zij een vastendoek, wat men nog eeuwen in Rees gebruikt en bewaard heeft. Keizer Hendrik III staat op 15 februari 1041 aan “zijne geliefde nicht Irmingarda” vele goederen in Herve, Vaals, Epen en Valkenburg af. Zij schenkt deze op haar beurt aan de kerk van Rees, zoals een oorkonde in het archief van de stiftkerk betuigt.

Een tijd later verlaat Irmgard haar burcht in Aspel en vestigt zich te Suchtelen. Deze plaats behoorde met heel de streek haar toe. Zij bezoekt haar onderhorigen en deelt het voedsel met de armen. Zij verzorgt de zieken en voorziet in alle behoeften. ’s Avonds trekt zij zich terug in een eenzame kluis die zij ver van het gewoel van de mensen gebouwd heeft. Zij bidt er voor een houten kruis. God verheerlijkt deze plaats waar Irmgard bidt. Een bron ontspringt er en er gebeuren verschillende wonderen. Enkele familieleden en andere kennissen echter begrijpen haar armoedig leven in de kluis niet en proberen haar een leven volgens haar stand op te leggen. Irmgard weerstaat hen geruime tijd, maar wanneer zij haar blijven belagen, verlaat zij Suchtelen en komt in Keulen onder de hoede van de aartsbisschop wonen. Zij schenkt hem ook vele bezittingen: onder andere in Valkenburg, Epen, Monzen, Gemmenich en Nisweiler. Zij verlangt op bedevaart naar Rome te gaan. Daar wil zij de Apostelgraven bezoeken en hun relieken vereren. Deze tocht is voor haar in een armoedig kleed een zware onderneming. Zij komt rond het jaar 1070 aan in Rome en trekt ongewild de aandacht van de paus. Hij verneemt dat zij uit Keulen komt en vraagt haar als zij nog eens in Rome terugkomt iets mee te brengen van de relikwieën van de elfduizend maagden die te Keulen bewaard worden. Zij antwoordt dat zij te ellendig is zulk een schat te mogen dragen, maar omdat hij het gebiedt zal zij gehoorzamen. Ze komt over berg en dal, na vele hindernissen doorstaan en door God gesteund terug naar Keulen. 

Enkele jaren later zit een arme vrouw bij de poorten van de eeuwige stad, Rome. Haar kleren zitten vol stof en haar pelgrimsstaf ligt in het rulle zand. Haar gelaat toont uiterste vermoeidheid, maar toch houdt zij in haar hand met kracht een leren handschoen vast. Terwijl zij daar zit gaan de klokken van een nabijgelegen klooster luiden en weldra alle klokken in de stad. De bewoners zijn verbaasd, want het blijkt dat niemand aan de klokkentouwen trekt. Ook bij de paus komen de boden dit melden. Men gaat op onderzoek waarom de klokken luiden en wie er juist aangekomen is. Dan vindt men Irmgard. De paus vraagt welke schat zij meedraagt dat dit geschiedt. Zij zegt: “Geen andere dan die gij bij mijn afscheid gevraagd hebt.” Ze opent de handschoen en nu is ook zij verwonderd, want het zand uit Keulen van op de martelplek meegenomen is rood van vers bloed. Allen loven God en de paus draagt de relikwie met eerbied naar de St. Pieter. Opnieuw doet zij de bedevaart naar de hoofdkerken der Eeuwige Stad. Wanneer zij naar Keulen terug wil gaan, krijgt zij van de paus een groot deel van de schedel van de H. Paus Sylvester I. Vol eerbied brengt zij de relikwie naar Keulen, waar deze in het vervolg met de andere kostbare relieken van de kathedraal wordt meegedragen bij de plechtige processie op donderdag van de derde week na Pasen. In Keulen hangt er een kruisbeeld van Onze Verlosser, waarvoor zij gewoon is te bidden. Enkele jaren gaan voorbij, maar voor haar dood bezoekt Irmgard nog een derde keer de Eeuwige Stad. Bij deze bedevaart bidt zij voor een groot houten kruisbeeld in de St. Paulusbasiliek. Hier hoort zij de woorden: “Irmgard, mijn dochter, groet het kruisbeeld te Keulen dat mij zozeer gelijkt!” Vreugde doortintelt heel haar wezen, zij vernedert zich voor Hem en keert terug naar Keulen. In Keulen teruggekeerd komt zij voor het oude kruis bij de sacristie. Na haar groet en gebed buigt dit beeld zich diep tot haar over en zegt: “Mijn dochter, heb dank!” En volgens het verhaal is het heden nog zo voorovergebogen te zien. Haar oude levensbeschrijver vervolgt: “Hierna wil Irmgard, bezorgd omtrent het onzeker uur van sterven, nog in goede gezondheid over haar aardse goederen beschikken en God en zijn heiligen tot haar algemene erfgenamen maken.” Daarom draagt zij haar burcht Aspel en de stad Rees met al wat daaraan verbonden is op aan de apostel Petrus en schenkt ze aan de bisschop van Keulen voor zijn kerk. Aan het klooster Pantaleon in Keulen, waar haar broer abt is, schenkt zij Suchtelen en omgeving. Ook de armen vergeet zij niet. Zij geeft het hospitaal van de stad aanzienlijke schatten en bouwt zelf nog een ander gasthuis waar zij zelf haar intrek neemt en God in de armen en vreemdelingen dient. Hier blijft zij de laatste jaren van haar leven. Op haar sterfbed ontvangt zij met innige godsvrucht de heilige teerspijze. Engelen dragen haar ziel naar de glorie van het eeuwige leven. Dit geschiedt tussen de jaren 1082 en 1089, volgens sommigen op een 10de november. Haar feestdag is echter op 4 september. Haar lichaam wordt na de voltooiing van de Domkerk plechtig bijgezet in de kapel van de H. Agnes, naast de tombe van de H. Drie Koningen. Hier wordt zij nog steeds vereerd, terwijl ook in Suchtelen elk jaar het Irmgardoctaaf gevierd wordt met een processie naar haar kapel op de Heiligenberg, waar zich ook de bron door haar gebed ontsprongen, nog bevindt. In Rees en Aspel wordt zij vereerd als beschermster van de vruchten en worden een zeker soort appels ‘Sint-Irmgards-appel’ genoemd. In Zutphen is er geen verering bekend. Wel is er in de Mariakerk van Utrecht in de middeleeuwen een stenen beeld van haar met handschoen en pelgrimsstaf in de kerk geplaatst. 

 Bronnen:

- ‘Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen’ deel 2, blz. 55-70, J.A.F. Kronenburg cssr. Drukkerij F.H.J. Bakker Amsterdam 1899. 

- ‘Vies des Pères, Martyrs et autre principaux saints’ Alban Butler, traduit de l’Anglais, augmentée par chanoine P.F.X. de Ram, deel 5, blz. 26-27, Drukkerij Vanderborght, Brussel 1848.

-  ‘Met de heiligen het jaar rond’ deel 3, bij 4 september. Onder redactie van Dom Huyben osb. En Dom H.J. Scheerman osb. Uitgeverij Paul Brand, Bussum 1949.

- https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/IrmgardisvanZutphen